No image available
No image available
No image available
No image available
No image available
No image available
· 2022
De Pilot Kleirijperij is onderdeel van het programma Eems-Dollard 2050 (ED2050) dat is gestart om de slibproblematiek in het Eems-Dollardestuarium aan te pakken. Als een voor de hand liggende oplossing voor het verbeteren van de ecologische kwaliteit geldt slibonttrekking. Inmiddels ligt er de ambitie om langdurig minimaal één miljoen ton droge stof per jaar uit het Eems-Dollardestuarium te verwijderen. Voor dat slib wordt binnen het ED2050-deelprogramma Nuttig Toepassen Slib naar bestemmingen gezocht die ook in economisch opzicht rendabel zijn. De Pilot Kleirijperij is een van de verkennende projecten binnen dat deelprogramma, en kent een separaat uitvoeringsproject met twee hoofdactiviteiten: 1) onderzoek naar manieren van kleirijping in slibdepots op land met behulp van zowel diverse fysische als biologische bewerkingsmethoden; en 2) het toeleveren van 70.000 m3 gerijpte klei aan het demonstratieproject Brede Groene Dijk (BGD) - een ander ED2050-innovatie-project. De praktische uitvoering van de Pilot Kleirijperij vond plaats op twee terreinen: één nabij het zeehavenkanaal van Delfzijl (Oterdum; Kleirijperij Delfzijl) en een kwelderlocatie langs de Dollarddijk (Kleirijperij Kwelder), waar in 2022 ook het 750 m lange proeftracé van de BGD is aangelegd. De voorliggende rapportage van Wageningen Marine Research (WMR) gaat enkel over de biologische bewerkingen in de kleirijperen en levert toe aan de EcoShape-rapportage over alle toegepaste bewerkingsmethoden. In die overkoepelende rapportage wordt ook de vergelijking gemaakt tussen de effecten van de fysische en de biologische bewerkingen. In het projectdeel van WMR stond de vraag centraal wat het effect van vegetatie is op het kleirijpingsproces, waarbij ook de praktische vraag aan de orde was: is actieve inzaai van vegetatie wel nodig of voldoet spontane vestiging van vegetatie? Als derde speelde de vraag of een kleirijperij extra (tijdelijke) natuurwaarde kan hebben als broedgebied voor vogels. Om de inrichting c.q. inzaai van de biologische vakken in de slibdepots nader te kunnen bepalen, is een literatuurstudie uitgevoerd. De wijze van monitoren van de vegetatie en van de natuurwaarden c.q. broedvogels is afgestemd op de uitvoering van de fysische bewerkingen. In 2020 en 2021 zijn vervolgens beide proeflocaties meerdere keren bezocht voor opname van de gevestigde vegetatie in het eerste jaar en de biomassabepaling en bedekking van de vegetatie. Beide locaties zijn op een verschillend moment en met een ander bronmateriaal in gebruik genomen en kenden derhalve een verschillende opnamecyclus. De meest relevant geachte abiotische factoren (vocht-, zout-, zuurstof- en organisch-stofgehalte) zijn gemeten. Ook zijn broedvogelinventarisaties uitgevoerd in de kleirijperijen als geheel. De aanwezigheid van vegetatie in een kleirijperij is niet doorslaggevend voor de rijping van zilt slib tot dijkenklei in een depot met relatief grote diepte (zoals bij deze proef), maar heeft wel bepaalde effecten. Twee jaar doorlooptijd is echter te kort om effecten van vegetatie op de langzame rijping van slib eenduidig te bepalen. Wel kon worden vastgesteld dat er in de bovenste 30 cm van de bodem enige invloed van vegetatie is. − Ten opzichte van onbegroeide bodem zorgt een vegetatiedek in de zomermaanden voor een lagere bodemtemperatuur, in de toplaag (0-14 cm) voor een lager vochtgehalte en in zowel de toplaag als de diepere laag (14-28 cm) voor een hoger zoutgehalte. − In de diepere laag (14-28 cm) zien we een toename van oxidatie in de bodem en een (kleine) toename van organische stof. − Inzaai van vegetatie is niet per se noodzakelijk. Vegetatie komt op uit reeds in het slib aanwezige en aangewaaide zaden; een zaadbank en/of zaadbron in de omgeving zijn daarvoor wel een voorwaarde.
No image available
No image available
Ten behoeve van het Nederlandse visserijbeleid is Rijkswaterstaat (RWS) naast het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) verantwoordelijk voor het monitoren van de visstand in de zoete rijkswateren. De trendmonitoring van RWS vindt veelal met fuiken plaats en in samen-werking met de beroepsvisserij. Vanwege hoge personele kosten en de reële kans op stroperij, maar ook met het oog op dierenwelzijn, is de overheid op zoek naar nieuwe technieken. Gedacht wordt aan de inzet van onderwatercamera's en geautomatiseerde software voor de identificatie van vissen. De voorliggende rapportage is een beknopte marktverkenning. In opdracht van RWS onderzocht Wageningen Marine Research (WMR) de geschiktheid van bestaande onderwatercamerasystemen en analysesoftware voor visonderzoek in Nederland middels een literatuurstudie en interviews met marktpartijen/gebruikers. De ingewonnen informatie is bediscussieerd met het oog op de Nederlandse situatie. De centrale kennisvragen zijn of er anno 2020 voldoende ontwikkelde systemen op de markt zijn waarmee een wetenschappelijke output kan worden gegenereerd die even goed is of zelfs beter dan die verkregen met traditionele monitoringmethoden, en zo ja, of deze systemen in economisch opzicht met de traditionele monitoringmethoden kunnen concurreren. Voor het antwoord op de eerste vraag zijn alle bevindingen overzichtelijk bijeengebracht en de specifieke voor- en nadelen beschreven. Vervolgens zijn de conclusies samengevat in een beknopte matrix. De overall-conclusie is dat er veel overeenkomsten zijn tussen de verschillende (internationale) aanbieders. Zij onderscheiden zich vooral door hun ervaring. Hoe dan ook, in alle gevallen zal de software moeten worden getraind op de vissoorten die te verwachten zijn in de onderzoeksgebieden. Dit vereist tijd en herhaling in de praktijk. Het antwoord op de tweede vraag is via een kosten-batenanalyse verkregen. Wanneer alleen de effecten worden bekeken waarvoor prijzen in Euro kunnen worden gegeven, zijn de kosten van cameramonitoring vergeleken met fuikenmonitoring met een factor twee tot drieënhalf hoger. Het is echter aannemelijk dat deze kosten in de komende jaren zullen dalen gezien de algemene trend in de prijsontwikkeling van ICT-goederen. Niet naar waarde te schatten positieve effecten zijn onder andere de grotere informatie-inwinning en spin-off-effecten. De belangrijkste aanbeveling is om de ontwikkeling van camerasystemen en geautomatiseerde software te blijven volgen en de inzet in de praktijk te beproeven, zoals ook al gebeurt in een pilotproject van WMR en partners bij Lith (Maas), dat voor RWS parallel aan deze bureaustudie wordt uitgevoerd. Bij de eventuele inzet van camerasystemen voor (lange-termijn)monitoring is het van belang de onderzoeksdoelen, zoals opgesteld voor de huidige fuikenmonitoring, voor ogen te houden en de keus voor een systeem daarop af te stemmen.
No image available
No image available
· 2019
In 2015 is de Hondsbossche en Pettemer Zeewering (HPZ) versterkt met 35 miljoen kubieke meter zand. Dit gebied heet nu de ‘Hondsbossche Duinen (HD)’. Het ontwerp bestaat uit een zachte ondiepe vooroever (strand) met verschillende soorten duinhabitats. Deze gekoppelde systemen voorzien in de primaire veiligheid en realiseren tegelijkertijd de gevraagde ruimtelijke kwaliteit. Hiermee is de aanleg van de Hondsbossche Duinen een mooi voorbeeld van ‘Bouwen met Natuur’. Deze methode is niet vanzelfsprekend, en het is daarom van belang om te meten of de werking van het ontwerp overeenkomt met de verwachtingen. Het opzetten van een aan de HPZ gekoppeld innovatieproject heeft ons in staat gesteld om te leren in hoeverre we in staat zijn vooraf geformuleerde (natuurlijke) ontwerpdoelstellingen daadwerkelijk te realiseren. Dit type inzichten is onontbeerlijk voor een snellere, betere en goedkopere uitvoering van volgende versterkingsprojecten en het beheer van gerealiseerde projecten