My library button
  • No image available

  • No image available

    The European Union Technical measures are a broad set of rules which govern how, where and when fishermen may fish. The technical measures regulations in the EU need to be modernized in light of the reformed Common Fisheries Policy. To this effect, the European Commission has put forward a new framework proposal for technical conservation measures. One of the matters that will be discussed within this framework is the fishery within the Plaice Box. The flyshoot fishery (SSC) is one of the fisheries still allowed in the Plaice Box provided that less than 5% of the total catch consists of plaice and sole. To estimate the actual effort and biomass caught per species, at the request of VisNed, Wageningen Marine Research calculated the number of hours fished per gridcell in the Plaice Box and the Greater North Sea and the biomass caught per species per year for the period 2010-2019. The largest effort of the flyshoot fishery is in the southern part of the Greater North Sea. The flyshoot fishery is also active in the Plaice Box with the largest effort at the outer periphery of the Plaice Box. The catches of the flyshoot fishery mainly consist of tub gurnard, dab and plaice. The percentage of plaice (and sole) per year compared to the total catch is 14.6%.

  • No image available

    In het voorliggende rapport worden de volgende trends gepresenteerd: (i) per Kaderrichtlijn Water (KRW) lichaam trends in ecologische kwaliteitsratio’s, de tien meest algemene vissoorten, wolhandkrab, rivierkreeften, aantal soorten per ecologisch gilde en trends van aal- en schubvisvangsten door de beroepsvisserij, (ii) landelijke trends in Habitatrichtlijnsoorten, en (iii) trends van diadrome soorten in de fuikenmonitoring. In dit rapport is gebruik gemaakt van de gegevens die binnen de verschillende vismonitoringsprogramma’s op de Rijkswateren worden verzameld, aangevuld met gegevens uit andere bronnen, zoals commerciële aanlandingen van de beroepsvisserij.

  • No image available

    In het voorliggende rapport worden de trends van bot aantallen en biomassa (Platichthys flesus) in de zoete Rijkswateren, overgangswateren en de Noordzee besproken. Afsluitend worden conclusies getrokken uit de trends, worden er kennislacunes geïdentificeerd en aanbevelingen gedaan met betrekking tot het verbeteren van inzicht in de ontwikkeling van de botpopulatie. De aantallen van bot lijken in de Noordzee en het IJsselmeer gestaag af te nemen. Uit de verschillende monitoringen blijkt dat de grote/oudere individuen als eerste afnemen en vervolgens de kleinere (meerjarige) individuen. Deze afname is ook terug te zien in de aanlandingen vanuit de Noordzee en het IJsselmeer. Deze afname lijkt niet alleen in de Noordzee maar ook in de Oostzee te zijn. Als mogelijke oorzaken voor deze afname noemen deze auteurs o.a. visserij, verandering van de voedselbeschikbaarheid, de afname van de saliniteit en de toename van de temperatuur. De afname van grotere individuen wordt vaak waargenomen wanneer er een hogere mate van visserij is. Door de hogere visserijdruk op grote individuen vindt er selectie plaats waarbij vissen die langzamer groeien in het voordeel zijn. Een langzamere groei kan ook het gevolg zijn van veranderingen in temperatuur of voedselbeschikbaarheid. Deze langzamere groei kan er ook weer voor zorgen dat bot voor een langere periode kwetsbaar is voor predatie, aangezien de kans om gepredeerd te worden afneemt met de groei van een vis. De langzamere groei en het kleinere formaat van de vis kunnen op hun beurt ook weer de reproductie van de gehele populatie negatief beïnvloeden, aangezien grotere individuen over het algemeen een hogere fecunditeit hebben. Recentelijk is aangetoond dat de toenemende zeewater temperatuur in de Waddenzee samenvalt met afnames van verschillende koudeminnende platvissoorten. De zomertemperaturen in de Waddenzee bereiken de kritische grens van nuljarige bot en gaan daar soms overheen. Hierbij is het aantal bot larven dat de Waddenzee in migreert ook sinds 1980 afgenomen. Juveniele bot groeit nog wel op in de Waddenzee maar gebruikt voornamelijk de diepere (koelere) wateren. Opvallend genoeg lijkt het aantal 1-2-jarige bot in de Waddenzee niet af te nemen. Het is mogelijk dat, zoals aangetoond is voor schol en tong, er een habitat shift bij bot gaande is richting noordelijkere en diepere gebieden in de Noordzee, waarschijnlijk als een reactie op klimaatverandering, hier zou echter onderzoek naar gedaan moeten worden of dit daadwerkelijk het geval is. Op de overige zoete Rijkswateren (benedenrivieren, getijden Maas/Lek) en overgangswateren (Westerschelde, Eems estuarium) lijkt er eerder weer sprake een toename van bot te zijn. Na een periode van lagere vangsten in ~2005-2015, wordt er de laatste 6-7 jaar weer meer nuljarige bot gevangen op deze locaties. Met name de toename van nuljarige bot in de Westerschelde valt op, waarbij de oorzaak van deze toename onbekend is. In de Oosterschelde lijkt er, net als de op de Noordzee, een afname van bot zijn. De afname van bot op de Noordzee kan meerdere oorzaken hebben, een eenduidige oorzaak lijkt er niet te zijn. Hier ligt een kennisleemte, de verwachting is wel dat de toenemende temperaturen in de kraamkamers van bot ervoor zullen zorgen dat de periode met de optimale temperatuur voor groei en ontwikkeling van bot steeds kleiner wordt en dat de groei condities in de late lente en zomer steeds ongunstiger worden aangezien de temperatuur steeds vaker boven de tolerantiegrens zal komen. Verder zou het interessant zijn om te onderzoeken waarom de Westerschelde sinds 2007 een enorme toename van nuljarige bot laat zien. Het achterhalen van dit fenomeen zou inzicht kunnen geven in de toekomstige ontwikkeling van de botpopulaties in de andere overgangsgebieden.

  • No image available

    In het voorliggende rapport worden de volgende trends gepresenteerd: (i) per Kaderrichtlijn Water (KRW) lichaam trends in de tien meest algemene vissoorten, wolhandkrab, rivierkreeften, aantal soorten per ecologisch gilde en ecologische kwaliteitsratio’s en trends van aal- en schubvisvangsten door de beroepsvisserij, (ii) landelijke trends in Habitatrichtlijnsoorten, en (iii) trends van diadrome en rheofiele soorten van het Rijn- & Maassysteem. In dit rapport is gebruik gemaakt van de gegevens die binnen de verschillende vismonitoringsprogramma’s op de Rijkswateren worden verzameld, aangevuld met gegevens uit andere bronnen, zoals commerciële aanlandingen van de beroepsvisserij.

  • No image available

    De staandwantmonitoring is in 2014 opgestart met het doel om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de populatiestructuur van de visbestanden in het IJsselmeer en Markermeer in aanvulling op jaarlijkse monitoring met boomkor en marktbemonsteringen. Sinds 2014 werd daarom ieder najaar een monitoringsprogramma met staandwantnetten met verschillende maaswijdtes uitgevoerd. Daarbij werd gekeken naar de bestandsopbouw van voornamelijk vier commerciële vissoorten; baars (Perca fluviatilis), blankvoorn (Rutilus rutilus), brasem (Abramis brama) en snoekbaars (Sander lucioperca). Met name werd onderzocht wat de toegevoegde waarde van staandwantmonitoring is voor het bepalen van trends in grotere, adulte individuen en of de juveniele vis even representatief bemonsterd wordt. In de staandwantmonitoring wordt gebruik gemaakt van een staandwantnet bestaande uit een combinatie van een Norden surveynet (CEN 2005) en vijf extra panelen. Het Norden surveynet bestaat uit twaalf aan elkaar vastzittende korte panelen van 2,5 meter lang en 1,5 meter hoog met een range aan kleine maaswijdtes tussen de 10 – 110 mm gestrekte maas. De vijf extra panelen zijn 100 meter lange panelen met grote maaswijdtes van 101, 140, 160, 190 (2x) mm. De Europese standaard opgesteld voor het vissen met kieuwnetten is als leidraad aangehouden bij het opzetten van deze staandwantmonitoring. Zodoende zouden de verzamelde gegevens vergeleken moeten kunnen worden met kieuwnetbemonsteringen elders in Nederland of Europa. Om een eventuele vergelijking te vergemakkelijken zijn de vangsten opgewerkt naar een gestandaardiseerde vangst per inspanning, namelijk vangst in aantallen of kg per soort per netnacht. In 2020 zijn 43 locaties bevist, waarvan 30 locaties in het IJsselmeer en 13 locaties in het Markermeer. Op basis van vangstaantallen werden de vangsten in het IJsselmeer in 2020 gedomineerd door baars, pos (Gymnocephalus cernua) en spiering (Osmerus eperlanus). Daarentegen bestonden de vangstenaantallen in het Markermeer hoofdzakelijk uit pos, blankvoorn en snoekbaars. In 2020 was de totale vangst van spiering in aantallen over beide meren het hoogst sinds de start van de staandwantmonitoring, waarbij spiering vrijwel uitsluitend op het IJsselmeer werd gevangen. Van snoekbaars was de totale vangst het laagst in de tijdsreeks vanaf 2014. Noordzeehouting (Coregonus oxyrinchus) en bot werden net als spiering vrijwel uitsluitend op het IJsselmeer gevangen. Drie uitheemse soorten werden aangetroffen, namelijk zwartbekgrondel (Neogobius melanostomus), Pontische stroomgrondel (Neogobius fluviatilis) en de Chinese wolhandkrab (Eriocheir sinensis). De lengte-frequentie verdeling van brasem lijkt er op te wijzen dat er in 2020 meer grote adulte brasem (> 40 cm) is gevangen in vergelijking met voorgaande jaren. Gezien de lengteverdeling van snoekbaars was de nuljarige snoekbaars uitzonderlijk groot in 2020 en lijkt een zeer goed groeiseizoen te hebben gekend. Het merendeel van de nuljarige snoekbaars is waarschijnlijk al piscivoor geworden in hun eerste levensjaar. In 2020 werd 33 kg vis per netnacht met het staandwantnet gevangen in het IJsselmeer, tegenover 14 kg vis in het Markermeer. Kijkend naar enkel het 101 mm maaswijdte paneel, dat voornamelijk gebruikt wordt in de commerciële visserij, werd er in 2020 bijna 13 kg en 10 kg vis per netnacht gevangen voor respectievelijk het IJsselmeer en Markermeer. Hierbij bestond de vangst in het IJsselmeer uit 4 kg van zowel baars als snoekbaars (16 % van de snoekbaars was ondermaats (

  • No image available

    Het vismonitoringprogramma in de Rijkswateren wordt uitgevoerd volgens het Programmaplan Vis-en Biotamonitoring 2018-2023 van Rijkswaterstaat en het Wettelijke Onderzoekstaken (WOT) Visserij programma in opdracht van het Ministerie van LNV.

  • No image available

    In het voorliggende rapport worden de volgende trends gepresenteerd: (i) trends in de tien meest algemene vissoorten, wolhandkrab en rivierkreeften per Kaderrichtlijn Water (KRW) lichaam en trends van aal- en schubvisvangsten per KRW-lichaam door de beroepsvisserij, (ii) landelijke trends in Habitatrichtlijnsoorten, en (iii) trends van Noordzeehouting en snoekbaars per KRW-lichaam en (iv) ecologische kwaliteitsratio’s. In dit rapport is gebruik gemaakt van de gegevens die binnen de verschillende vismonitoringsprogramma’s op de Rijkswateren worden verzameld, aangevuld met gegevens uit andere bronnen, zoals commerciële aanlandingen.

  • No image available

    Het vismonitoringprogramma in de Zoete Rijkswateren en Overgangswateren wordt uitgevoerd volgens het Programmaplan Vis-en Biotamonitoring 2018-2023 van Rijkswaterstaat en het Wettelijke Onderzoekstaken (WOT) Visserij programma in opdracht van het Ministerie van LNV. Jaarlijkse wordt gerapporteerd in drie delen: Deel I ‘Toestand en trends’ waarin de resultaten worden geïnterpreteerd, Deel II “Methoden” waarin de gebruikte methodieken staan beschreven en Deel III “Data” waarin de gegevens via een dataportal worden ontsloten. In voorliggende rapport (Deel I) worden de data beoordeeld volgens de kaders van visserij op commerciële vissoorten in het IJsselmeer en Markermeer, Natura2000 en Kaderrichtlijn Water. Als extraatje wordt elk jaar een opvallende ontwikkeling in de vispopulatie uitgewerkt ter vergroting van de kennis.

  • No image available

    De doelstellingen van deze rapportage in opdracht van RWS zijn: 1) een overzicht maken van de belangrijkste kennis- en beheersvragen m.b.t. vismigratie en estuarien habitat in zoet-zoutovergangen langs de Nederlandse kust en specifiek de Kier; 2) een overzicht maken van lopend en gepland vismonitoring en -onderzoek in en rond de delta; 3) een verkenning uitvoeren van wetenschappelijke kennis m.b.t. vismigratie en habitatgebruik bij zoet-zoutovergangen en te bepalen welke kennishiaten er nog zijn; 4) identificeren van de wetenschappelijk meest relevante onderzoeksrichtingen en -methoden die voorzien in de kennisbehoefte voor beheer; 5) aanbevelingen voor inrichting van een platform t.b.v. landelijke coördinatie en afstemming van de verschillende vismigratie-onderzoeken en -projecten rondom zoet-zout overgangen.