No image available
No image available
De kern van weidevogelbeheer betreft in Nederland het op orde krijgen van de habitatkwaliteit in de graslanden. Eerdere ervaringen laten zien dat NDVI-satellietbeelden een belangrijke rol kunnen spelen om hier gebiedsdekkend inzicht in te krijgen. In dit onderzoek is op een aantal onderdelen getoetst in hoeverre deze beelden inzicht geven in de feitelijke situatie en in hoeverre ze een betrouwbaar hulpmiddel kunnen zijn bij het plannen en evalueren van weidevogelbeheer. In een eerste analyse is vastgesteld in hoeverre NDVI specifiek is voor het type grasland. Daarnaast is onderzocht in hoeverre NDVI indicerend is voor zwaarte (biomassa) en structuur van de vegetatie, de kruidenrijkdom en de doorwaadbaarheid van de vegetatie (als maat voor verplaatsingsweerstand voor kuikens). Ten slotte is in beeld gebracht hoe de verspreiding van weidevogels gedurende het broed- en opgroeiseizoen samenhangt met de NDVI-waarden. Voor alle aspecten is een (vrij) sterke, vaak significante samenhang gevonden. Daarmee lijken NDVI-beelden bruikbaar om een gebiedsdekkend, realistisch beeld van de feitelijke situatie te geven.
No image available
No image available
No image available
De monitoring van het agrarisch richt zich tot dusver met name op het in beeld brengen van de abundantie (aantallen) van de doelsoorten. Het primaire effect van het agrarisch natuurbeheer is evenwel de beïnvloeding van de habitatkwaliteit. Deze veranderde habitatkwaliteit vertaalt zich op termijn als het goed is in een verandering van de abundantie van de doelsoorten. Om snel zicht te krijgen op de effectiviteit van het beheer is monitoring van de habitatkwaliteit daarom noodzaak. In dit project is een start gemaakt met de ontwikkeling van een systematiek waarmee de habitatkwaliteit kan worden gemonitord, op basis van metingen in het veld en kaartmateriaal. Voor 4 doelsoorten (grutto, ringmus, veldleeuwerik en grote modderkruiper) is een praktijkhandleiding ontwikkeld, die vervolgens is getest in het veld door vrijwilligers en experts. Daarbij is een uiteenlopendeset van habitatkenmerken op gestandaardiseerde wijze gemeten. Uit de evaluatie bleek dat de methodiek goed toepasbaar is en het benodigde kennisniveau voor het uitvoeren van de metingen relatief laag is. De resultaten van de metingen komen op hoofdlijnen goed overeen met het beeld van betrokken deskundigen en vrijwilligers. Verbetermogelijkheden liggen bij 1) de ontwikkeling van een GIStool waarmee overzichten van habitateisen voor een gebied naar keuze kunnen worden gemaakt, 2) verkenning van mogelijkheden voor het gebruik van van remote sensing, bijvoorbeeld voor het inventariseren en classificeren van landschapselementen, 3) het vinden van de juiste (betrouwbaar en toegankelijk) methodiek voor het meten van de insectenstand als voedselbron voor boerenlandvogels en 4) een oplossing voor moeilijk kwantificeerbare habitatkenmerken zoals de ruimtelijke samenhang van verschillende habitatonderdelen. Zodra operationalisering aan de orde komt dient te worden verkend of kan worden aangesloten op de ICT hulpmiddelen die momenteel door de vrijwilligers wordt gebruikt, zodat metingen direct in het veld kunnen worden ingevoerd en gekoppeld aan een beheereenheid.
No image available
No image available
No image available
No image available
No image available
In het kader van het Klimaatakkoord (zomer 2018) zijn in opdracht van Vogelbescherming Nederland diverse GIS-kaarten ontwikkeld en bij elkaar gebracht die van belang om het uitwerken van CO2 - beperkende maatregelen binnen veenweidegebieden zo goed mogelijk te benutten voor weidevogels en moerasvogels. De kaartlagen betreffen basiskaarten en kansenkaarten. De basiskaarten betreffen informatie over de landschappelijke kwaliteit voor weidevogels en moerasvogels en daarnaast de gebieden met de hoogste dichtheden van deze soorten (Q35-kaarten). De kansenkaarten geven de gebieden aan waar voor deze soortgroepen de beste kansen zijn, werkend vanuit prioriteit voor weidevogels. Gebieden worden geïdentificeerd waar met de minste inspanningen de landschappelijke geschiktheid passend kan worden gemaakt en waar met beheeraanpassingen een goede habitatkwaliteit kan worden gerealiseerd.