My library button
  • No image available

  • No image available

    The Ethiopian Horticulture Producer Exporters Association (EHPEA) is responsible for the Ethio-Dutch Program for Horticulture Development (EDPHD). One of the components of this program is the Integrated Pest Management (IPM) which has been executed by Wageningen University and Research, Business Unit Greenhouse Horticulture in collaboration with Ethiopian research organizations and EHPEA. This final report of the WUR team reports on the following project activities: 1) Technical advice on formulation of the best microbial bca’s obtained from the conducted research, 2) Survey, collection and commercialization of indigenous natural enemies for the management of major horticultural pests, 3) Support and advice on the study of the biology of identified potential indigenous natural enemies, 4) Support and advice on small-scale mass production for evaluation trials and methods to establish persistent populations in crops, 5) Technical advice on the efficacy trials under laboratory and field conditions on the identified predators and parasitoids, 6) Review of IPM course delivered at Jimma University, 7) Sharing information with growers and companies, 8) Train the trainer, and 9) All collection and other missions

  • No image available

  • No image available

  • No image available

  • No image available

    De lage plaagtolerantie, het totaaloogst systeem, de korte teeltduur en de koele teeltomstandigheden in eenjarige zomerbloeiers zijn een uitdaging voor biologische bestrijding. Het doel van het hier beschreven onderzoek was het ontwerpen en testen van een systeemaanpak voor plaagbestrijding in eenjarige zomerbloeiers op basis van functionele biodiversiteit. Als eerste stap is er een overzicht gemaakt van de belangrijkste soorten plagen en bestrijders en de potentiele kansen en knelpunten voor een systeemaanpak voor plaagbestrijding in eenjarige zomerbloeiers. Uit het onderzoek bleek dat het afwisselen van rijen met bladluis-gevoelige en bladluis-resistente eenjarige zomerbloeiers de verspreiding van bladluis kon remmen. In een tweede experiment stond een strategie rondom de populatie-opbouw van de roofwants Macrolophus pygmaeus in opeenvolgende teelten van eenjarige zomerbloeiers binnen een bedrijf centraal. Om een populatie M. pygmaeus op het bedrijf op te bouwen moet al in de winterperiode worden begonnen. Pelargonium vormt, met de juiste keuze voor soort en cultivar, een goede waardplant voor een vroege opbouw van een M. pygmaeus populatie. Om deze populatie effectief in te kunnen zetten op de plekken waar ze nodig is, is er een ‘transport’ systeem nodig om deze roofwantsen te verplaatsen. Dit ‘transport’systeem moet nog verder worden ontwikkeld.

  • No image available

  • No image available

    De Californische trips, Frankliniella occidentalis, is een groot probleem in bloemisterijgewassen onder glas. De tripsen geven snel schade aan bloemen en blad en kunnen virussen overbrengen. Voor een effectieve bestrijding van trips is een systeemaanpak van groot belang waarbij maatregelen die de weerbaarheid van de plant verhogen worden gecombineerd met biologische bestrijding, vangtechnieken en integreerbare (bio)pesticiden. Het doel van dit project met de titel “Masterplan tripsbestrijding in bloemisterijgewassen (KV1406 087)” was om tot betere bestrijdingsstrategieën van trips te komen door te werken aan: 1) een weerbaarder gewas met endofyten, 2) preventieve inzet van natuurlijke vijanden (standing army) en 3) gedragsmanipulatie van volwassen tripsen. Dit rapport presenteert de resultaten van dit project dat is uitgevoerd in de periode 2015-2019.

  • No image available

    Het doel van het in dit rapport beschreven onderzoek was het ontwerpen en testen van een systeemaanpak voor plaagbestrijding in chrysant op basis van functionele biodiversiteit. De lage plaagtolerantie, het totaaloogst systeem en de korte teeltduur van chrysant zijn een uitdaging voor biologische bestrijding. Ze betekenen respectievelijk dat er van nature weinig voedsel voor biologische bestrijders aanwezig is in het gewas, dat biologische bestrijders uit de kas worden afgevoerd wanneer het gewas wordt geoogst, en dat er maar een korte periode is voor het opbouwen van een zogenaamde ‘standing army’ van biologische bestrijders. Als eerste stap is er een overzicht gemaakt van de belangrijkste soorten plagen en bestrijders en de potentiele kansen en knelpunten voor een systeemaanpak voor plaagbestrijding in chrysant. Het onderzoek heeft zich vervolgens gericht rondom een strategie gebaseerd op een biologische start met generalistische roofwantsen (Orius sp) en roofmijten (Transeius montdorensis) in combinatie met verschillende bijvoer-methoden en het verhogen van de plantweerbaarheid door middel van het verrijken van het microbioom in de bodem. In een serie kasproeven is het effect van deze strategie op Californische trips (Frankliniella occidentalis) en katoenluis (Aphis gossyppi) onderzocht. Het inoculeren van bewortelde chrysantenstekken met een relatief hoge dichtheid Orius roofwantsen, en het volvelds bijvoeren van de roofwantsen met kwaliteits-Artemia van Biobee Biological Systems, resulteerde in een goede vestiging van Orius en een goede bestrijding van Californische trips en katoenluis. Wanneer de kwaliteits-Artemia alleen pleksgewijs werd toegediend, was de bestrijding van trips elders in het gewas onvoldoende. Er zijn geen effecten van de getoetste weerbaarheidsbehandelingen op trips en bladluis waargenomen.

  • No image available

    De focus van dit project lag op de bestrijding van engerlingen (larven van de roestbruine bladsprietkever Serica brunnea) in de teelt van trekheesters en emelten (larven van langpootmuggen; Tipulidae) in de teelt van Campanula’s. Het doel was hierbij het ontwikkelen van een raamwerk voor een geïntegreerde aanpak van deze bodemplagen, waarbij timing van beheersmaatregelen gedurende het jaar zo goed mogelijk is aangepast op de klimaatomstandigheden, het ontwikkelingsstadium van de plaag en de teelthandelingen. Voor beide gewas-plaag combinaties is eerst een raamwerk opgesteld waarin de timing van mogelijke (niet-chemische) interventies is aangegeven. Vervolgens zijn verschillende van deze mogelijke interventies getest. Omdat de timing een belangrijke rol speelt is signalering van vluchten belangrijk. Voor het signaleren van volwassen roestbruine bladsprietkevers blijkt een trechterval met alcohol als lokstof een goed alternatief te vormen voor een lichtval. Bodemroofmijten konden in zowel de teelt van Campanula’s als in de teelt van seringen in het juiste jaargetijde worden gestimuleerd onder toevoeging van gist. In het laboratorium werd een matig bestrijdingseffect gezien van twee soorten bodemroofmijten en een roofkever op jonge emelten. Geen van de geteste bodempredatoren kon de eitjes van langpootmuggen bestrijden. Of bodempredatoren in het veld een bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van emelten kon door de lage plaagdruk niet worden getest. CO2-alginaatcapsules, welke een aantrekkend effect op verschillende soorten bodemplagen hebben laten zien, waaronder ritnaalden en de maïswortelboorder, konden geen emelten en S. brunnea engerlingen aanlokken.