My library button
  • No image available

  • No image available

    De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat het oppervlaktewater in 2027 voldoende schoon en ecologisch gezond is. De waterschappen maken hiervoor stroomgebiedsbeheerplannen (SGBP’s) waarin ze beschrijven welke maatregelen ze nemen om deze waterkwaliteitsdoelen te behalen. Inmiddels bereiden de waterschappen zich voor op de besluitvorming voor SGBP3 (2022-2027). Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDOD) wil in dit kader beter inzicht krijgen in de nutriëntenbelasting en de herkomst van de nutriënten in hun wateren. Vanuit dit inzicht wil het waterschap weten hoe de belasting met maatregelen effectief kan worden teruggedrongen.In dit onderzoek is de nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater voor de periode 2010-2017 gekwantificeerd voor de waterlichamen Drentse Kanalen, Meppelerdiep, Wold Aa, Reest, Oude Vaart, Oude Diep, Raalterwetering en Nieuwe Wetering (Boven- en Benedenloop). Voor deze waterlichamen zijn de vanggebieden (afwateringsgebieden) geografisch bepaald en is in nauwe samenwerking met de hydrologen van het waterschap de stromings- en afwateringsrichting in de zomer en winter bepaald. Met deze informatie is de bronnenanalyse uitgevoerd met de methode ECHO. Hiermee zijn de nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater, de herkomst daarvan en de retentie van de nutriënten in het oppervlaktewater gekwantificeerd. De belangrijkste bronnen zijn uit- en afspoeling vanuit landbouwgronden, RWZI’s en inlaat. De verhoudingen hiervan verschillen sterk per deelstroomgebied. In de zomer wordt water ingelaten, hetgeen invloed heeft op zowel de stromingsrichting (tegenstelde richting als in het winterhalfjaar) als de nutriëntenbelasting (vracht en herkomst). Vanuit deze inzichten is berekend wat het effect is van twee typen emissie-reducerende maatregelen op de nutriëntenbelasting: verbetering van rioolwaterzuiveringen (RWZI’s) (schoner effluent) en maatregelen die passen in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer.

  • No image available

    Vanaf 2023 wordt de mestderogatie in Nederland afgebouwd, waarna vanaf 2026 op alle landbouwgrond maximaal 170 kilogram stikstof in dierlijke mest per hectare mag worden toegediend. Aanvullend aan deze maatregelen heeft de Europese Commissie enkele extra maatregelen in de derogatiebeschikking van eind 2022 aangegeven. De mestproductieplafonds worden verlaagd, langs alle waterlopen dienen mestvrije bufferstroken in acht te worden genomen en in zogenaamde Nutriënten Verontreinigde gebieden worden mestgebruiksnormen verlaagd. Deze maatregelen hebben effect op de emissies van ammoniak en broeikasgassen, maar ook op de uitspoeling van nitraat en de uit- en afspoeling van stikstof en fosfor naar het oppervlaktewater. Verminderde mesttoediening leidt tot verminderde emissies en draagt daarmee bij aan emissiereductiedoelstellingen voor ammoniak en broeikasgassen. Dit rapport beschrijft resultaten van modelberekeningen waarmee de effecten van de afbouw van mestderogatie en de aanvullende maatregelen in de derogatiebeschikking zijn gekwantificeerd. Om het toekomstbeeld compleet te maken, is ook rekening gehouden met geïnstrumenteerde maatregelen in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en met bovenwettelijk vrijwillige maatregelen die agrariërs kunnen treffen. Op basis van uitgangspunten in de Klimaat- en Energie Verkenning 2021 is een referentiescenario samengesteld (Referentieraming 2030). Berekend is dat de ammoniakemissie landelijk met 8,8 kton NH3 afneemt ten opzichte van die van de Referentieraming 2030 en dat de emissie van lachgas en methaan met respectievelijk 0,26 en 0,68 Mton jr-1 CO2-equivalenten ten opzichte van die van de Referentieraming 2030 afneemt. Het natuurareaal onder de Kritische Depositiewaarde neemt met ca. 7 procentpunt toe ten opzichte van de Referentieraming 2030. De nitraatconcentraties nemen overal af. Door de maatregelen nemen in het zuidelijke zandgebied en het lössgebied de nitraatconcentraties met respectievelijk 5 en 9 mg/L af ten opzichte van de waarden berekend voor het referentiescenario, waarmee in het zuidelijke zandgebied de nitraatconcentratie gemiddeld aan de drinkwaternorm van 50 mg/L kan gaan voldoen. De stikstofuitspoeling van landbouwgronden naar oppervlaktewater neemt in de zuidelijke provincies met 11-14 procent af ten opzichte van de waarden berekend voor het referentiescenario. Het effect op de uit- en afspoeling van fosfor is kleiner. Berekend wordt dat door het verminderde gebruik van dierlijke mest en de aanleg van bufferstroken de uit- en afspoeling van fosfor met 4-6 procent afneemt in de meeste waterschapsgebieden. Mogelijk leidt de afbouw van derogatie tot een verandering van landgebruik met een negatief effect op de waterkwaliteit.

  • No image available

    Deze studie betreft een integrale verkenning van regionale doelen en maatregelen in de landbouw om de doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijnen, Kaderrichtlijn Water, Nitraatrichtlijn en het Nationaal Klimaatakkoord te realiseren. Hiertoe zijn regionale doelen afgeleid en is een integraal maatregelenpakket vastgesteld, waarbij gestreefd werd om de doelen te realiseren. De effecten van het maatregelenpakket is verkend voor de Nederlandse landbouw met betrekking tot uit- en afspoeling van stikstof en fosfor naar grond- en oppervlaktewater, broeikasgasemissies (koolstofdioxide uit veengrond, methaan en lachgas), koolstofvastlegging in bodems, ammoniakemissie en stikstofdepositie op natuur. De doelen zijn geregionaliseerd naar provincieniveau op basis van bestaande en beoogde afspraken of zijn door de auteurs afgeleid op basis van de huidige emissies per provincie. Er zijn berekeningen uitgevoerd voor het basisjaar 2020, het referentiejaar 2030 bij vaststaand beleid en twee scenario’s waarbij het maatregelenpakket generiek en gebiedsgericht is toegepast. De effecten van de maatregelen zijn vervolgens gerelateerd aan de regionale doelen om het doelbereik te bepalen.

  • No image available

    De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat het oppervlaktewater in 2027 voldoende schoon en ecologisch gezond is. In veel Nederlandse wateren is de nutriëntenbelasting (nog) te hoog om de KRW-doelen te halen. Het Waterschap Hollandse Delta analyseert haar watersystemen om beter inzicht te krijgen in de (on)mogelijkheden om de ecologische toestand te verbeteren. Ter ondersteuning van deze analyse is in dit onderzoek de nutriëntenbelasting en herkomst voor de periode 2006-2013 gekwantificeerd voor de regionale wateren in Voorne-Putten, Hoeksche Waard en Goeree-Overflakkee. Hiertoe zijn in samenwerking met het waterschap de ruimtelijke grenzen van de afwateringsgebieden bepaald en is met de methode ECHO voor deze gebieden een water- en nutriëntenbalans opgesteld. Voor de afwateringsgebieden op IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn de belasting en herkomst op een meer globaal niveau gekwantificeerd.Op basis van de herkomst in het zomerhalfjaar zijn voor de KRW-waterlichamen de achtergrondbelasting en achtergrondconcentraties afgeleid door onderscheid te maken tussen antropogene bronnen en overige bronnen die beleidsmatig als natuurlijke of seminatuurlijk kunnen worden beschouwd. Ook is gekwantificeerd hoeveel de af- en uitspoeling uit landbouwgronden afneemt aan het einde van de KRW-planperiode, uitgaande van het generieke mestbeleid conform het 5e NAP en is een scenario berekend waarin diverse DAW-maatregelen worden genomen. De nutriëntenbelasting komt voor een groot deel door af- en uitspoeling van nutriënten vanuit landbouwgronden. Voor stikstof wordt de af- en uitspoeling vooral bepaald door actuele bemesting en in iets mindere mate door (seminatuurlijke) nalevering van de bodem. Voor fosfor wordt de af- en uitspoeling vooral bepaald door historische mestgiften, nalevering uit de landbouwbodem en kwel. RWZI’s hebben slechts in een paar afwateringsgebieden invloed. Andere belangrijke bronnen zijn inlaatwater en stikstofdepositie op open water. In het zomerhalfjaar wordt op Goeree-Overflakkee en Voorne-Putten veel water ingelaten, waardoor de bijdrage hiervan relatief groot is. Op basis van de herkomstanalyse zijn hoge percentages berekend voor de achtergrondbelasting en hiermee ook hoge achtergrondconcentraties van het oppervlaktewater. Met het generieke mestbeleid conform het 5e NAP neemt de af- en uitspoeling uit landbouwgronden tot enkele procenten af. Voor stikstof kan – met een hoge implementatiegraad van Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW)-maatregelen – de af- en uitspoeling duidelijk verder afnemen, maar voor fosfor biedt dit weinig potentie.

  • No image available

    De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat het oppervlaktewater in 2027 voldoende schoon en ecologisch gezond is. In veel Nederlandse wateren is de nutriëntenbelasting (nog) te hoog om de doelen voor de KRW te halen. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) wil ter voorbereiding van besluiten over verbetering van de waterkwaliteit beter inzicht krijgen in de herkomst van de nutriënten in hun wateren. In dit onderzoek is de nutriëntenbelasting van de oppervlaktewateren (en herkomst daarvan) gekwantificeerd voor de periode 2000-2013 voor negen polders in het landelijke gebied van Schieland. Ook zijn effecten van autonoom mestbeleid en enkele landbouwmaatregelen indicatief berekend en zijn de fosfaat- en stikstoftoestand van de toplaag van de landbouwgronden ruimtelijk in kaart gebracht.De nutriëntenbelasting (en herkomst daarvan) in de beschouwde polders verschilt sterk door de grote verschillen in landgebruik, bodemtype en hydrologie. De totale nutriëntenbelasting per hectare is het grootst in polders met veel glastuinbouw, gevolgd door polders met veel akkerbouw. Af- en uitspoeling vanuit landbouwgronden leveren de grootste bijdrage aan de stikstofbelasting (gemiddeld 44%). Dit komt vooral door actuele mestgiften. De rest van de stikstofbelasting komt vooral door diffuse lozingen vanuit glastuinbouw en diffuse bronnen in stedelijk gebied. Af- en uitspoeling leveren ook voor fosfor de grootste bijdrage (gemiddeld 52%). Deze af- en uitspoeling worden niet zozeer door actuele mestgiften bepaald, maar meer door nalevering, historische mestgiften en kwel. De rest van de fosforbelasting komt – net als stikstof – vooral door glastuinbouw en diffuse bronnen in stedelijk gebied. De berekeningen geven aan dat met autonoom mestbeleid en de beschouwde additionele landbouwmaatregelen de nutriëntenbelasting weinig zal afnemen. Wel levert volledige aansluiting van de glastuinbouw een aanzienlijke verlaging van de belasting in de polders met veel glastuinbouw. Dit is al enkele jaren in gang gezet. Vooral in Bleiswijk zal de belasting hierdoor naar verwachting verder afnemen. Trefwoorden: Kaderrichtlijn Water, oppervlaktewater kwaliteit, nutriënten belasting, stikstof, fosfor, herkomst, uitspoeling, afspoeling, bemesting, glastuinbouw, bodemverbetering, kringloopwijzer, fosfaattoestand, stikstof leverend vermogen.

  • No image available

    In de Maasregio wordt onder landbouwgronden de norm van 50 milligram nitraat per liter in het bovenste grondwater nog overschreden en wordt in een substantieel aantal waterlichamen nog niet aan de KRW-doelen voor N- en P-concentraties voldaan. In deze studie wordt de effectiviteit van maatregelen in de landbouw verkend en wordt nagegaan in welke mate ze kunnen bijdragen aan het voldoen aan KRW-doelen voor N- en P-concentraties van het oppervlaktewater. Hiertoe is een viertal scenario’s opgesteld met maatregelpakketten, waarbij opeenvolgend meer maatregelen aan de pakketten zijn toegevoegd. De opgave voor het verminderen van de N- en P-uitspoeling uit landbouwgronden is afgeleid aan de hand van de overschrijding van de N- en P-concentraties in KRW-waterlichamen in het zomerhalfjaar in de periode 2014-2017 en de proportionele bijdrage van landbouw in het totaal van alle bronnen. Voor de uitgangssituatie in 2018 wordt voor het oostelijk deel van Noord-Brabant en Noord-Limburg berekend dat de bemesting hoger is dan de gebruiksnorm. Voor enkele gebieden wordt een bemesting tot meer dan 50% boven de gebruiksnorm berekend. De met Initiator berekende bemesting boven de gebruiksnorm is opgelegd aan het ANIMO-model, waarmee een duidelijk effect van deze overbemesting op de N- en P-belasting van het oppervlaktewater is berekend. Bij een berekende bemesting volgens de mestgebruiksnormen zullen uit- en afspoeling en daarmee de opgave voor de vermindering van nutriëntenuitspoeling in belangrijke mate afnemen, vooral in het oostelijk deel van Noord-Brabant en Noord-Limburg. Desondanks resteert in veel gebieden nog een opgave voor landbouw om te voldoen aan de KRW-doelen. Bij bemesting volgens de gebruiksnormen zal in 2027 in 72% van het gebied de nitraatconcentratie onder landbouwgrond maximaal 50 mg/L bedragen. Als ook in het resterende deel aan dit concentratiedoel van de Nitraatrichtlijn voldaan zou worden, heeft dit een gering effect op de gebiedsgemiddelde stikstofbelasting van het oppervlaktewater. In enkele gebieden zou de nutriëntenuitspoeling uit landbouwgronden zodanig verminderen dat landbouw daar aan de KRW-opgave voldoet. Echter, in de meeste gebieden blijft de restopgave even groot.

  • No image available

    De waterkwaliteit is de afgelopen decennia weliswaar verbeterd, maar Nederland heeft nog belangrijke opgaven. Dit geldt voor zowel grondwater als oppervlaktewater. Weliswaar is de chemische kwaliteit voor de meeste grote grondwaterlichamen (GWL) als goed beoordeeld, maar daarnaast wordt ook beoordeeld of de grondwaterkwaliteit een belemmering kan vormen voor de KRW-doelen van de oppervlaktewaterlichamen. Voor de Gelderse beken is aangegeven dat door toestroom van grondwater met (te) hoge concentraties nitraat uit bemesting, bestrijdingsmiddelen en/of arseen en andere zware metalen, de doelen in 32 grondwaterafhankelijke oppervlaktewaterlichamen niet worden gerealiseerd. Om te weten of en welke maatregelen voor het grondwater nodig zijn, heeft de provincie Gelderland behoefte aan inzichten in de mate waarin de KRW-doelen van de regionale oppervlaktewaterlichamen worden belemmerd door de kwaliteit van het grondwater.

  • No image available

  • No image available